Lansbergen 

Zicht op 't verleden

Werken voor een ander.

In de 16e en 17e eeuw zie je landbouwers, maar ook schippers, molenaars en herbergiers in de Kethelse familie. Deze beroepen blijven langere tijd populair. Het komt regelmatig voor dat men landbouwer en molenaar is, landbouwer en kerkmeester, landbouw en herbergier, landbouwer en assessor. De huidige beroepenscheiding was er in die dagen niet.

Als de industrialisatie inzet dan ontstaan er andere mogelijkheden om aan het werk te komen. En als de gezinnen groter en groter worden dan is er ook noodzaak om naar andere oplossingen te zoeken voor het levensonderhoud.

In de jaren vijftig en zestig van de 20e eeuw zijn de landbouwers trots op hun bedrijf, op wat ze doen en wat zij betekenen voor de samenleving. De trots op en betrokkenheid bij het boerenbedrijf wordt al generaties doorgegeven.

Maar wat is de situatie als je niet verder wil of verder kan in het boerenbedrijf. Als snel gaat het dan over ‘werken voor een ander’. Zo werd dat aangeduid. Of ‘werken voor een baas’.

Deze splitsing tussen families en familieleden, tussen landbouwers en niet-landbouwers, is er één van alle dag in de voorbije eeuwen. Het is een belangrijk onderwerp en schept lijnen van afstand, onbegrip en bezit.

Werken voor een ander betekent voor vrouwen rond 1950 dat ze op jonge leeftijd, 14, 15 jaar, als dienstmaagd aan het werk gaan bij een familie, vaak intern. Zij doen dit totdat zij een eigen gezin kunnen starten.

Werken voor een ander betekent voor jonge mannen, dat zij bij hun vader aan de slag gaan in het bedrijf of bij een andere landbouwer als landarbeider starten. Als zij een gezin willen starten dan breekt het moment aan of er wel voldoende land is om een ‘eigen’ boerenbedrijf te starten. Soms was er wel land maar niet om alle zonen boer te laten worden. In die tijd zijn er nogal wat zonen gestart met een tuinbouwbedrijf, omdat er dan minder grond nodig was voor het starten van een bedrijf. In andere situaties is de weg naar landarbeider gauw gevonden. Ook zijn jongemannen in de 19e eeuw en 20e eeuw in de industrie gaan werken. Vooral in Schiedam was daar voldoende werk in. Zij komen verder af te staan van het landbouwbedrijf.

Na de emancipatiebewegingen met onderwijs, goede huisvesting en gezondheidszorg voor een ieder, is de scheiding tussen werken voor jezelf of werken voor een ander meer en meer verdwenen. Jongens en meiden, kinderen van landbouwers zijn gaan doorleren en hebben zich ontwikkeld en zijn toegetreden tot allerlei beroepen.  Als je nu ronddwaalt op internet dan zie je Lansbergen’s in vrije beroepen, in het onderwijs, kantoorbanen, als freelancers, managers, IT’ers.  

Het werken voor een ander heeft haar ‘lading’ verloren.